Reglementen FNMB

Hoofdstuk III  -  Tuchtrechtspraak

laatstelijk bijgewerkt op 16 November 2003


  1. Algemeen
    1. De tuchtrechtspraak in de FNMB geschiedt uitsluitend krachtens dit reglement.
    2. Aan de tuchtrechtspraak ingevolge dit reglement zijn onderworpen:
      1. de verenigingen, zijnde de leden van de FNMB;
      2. de verenigingsleden als bedoeld in artikel I.2 (Statuten);
      3. personen, waaronder aangeslotenen, die niet vallen onder a. of b., die zich aan de reglementen van de bond hebben onderworpen.
  2. Strafbare handelingen
    1. In het algemeen zal strafbaar zijn:
      1. het handelen, of nalaten, in strijd met de statuten, reglementen, wedstrijdbepalingen en/of besluiten van organen van de bond;
      2. handelingen waardoor de belangen van de bond worden geschaad;
      3. handelingen in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid;
      4. handelingen die naar Nederlands recht strafbaar zijn;
      5. het niet, niet tijdig of in onvoldoende mate nakomen van verplichtingen;
      6. onbehoorlijke behandeling in woord of daad van functionarissen, scheidsrechters en spelers.
    2. Strafbaar zal eveneens zijn het gelegenheid bieden tot, het vergemakkelijken van en/of het behulpzaam zijn bij het plegen van één of meer van bovengenoemde strafbare handelingen.
    3. De tuchtrechtspraak krachtens dit reglement geschiedt onafhankelijk van rechtspraak door andere instanties.
  3. Strafbaarheid
    1. Verenigingen als bedoeld in Art.III.1.2 kunnen worden gestraft voor strafbare handelingen welke door henzelf zijn gepleegd, alsook voor strafbare handelingen die door hun leden zijn gepleegd.
    2. Verenigingen als bedoeld in Art.III.1.2 die toeschouwers toelaten, kunnen zowel uitsluitend, als mede verantwoordelijk worden gesteld voor het gedrag van die toeschouwers en op grond daarvan strafbaar zijn.
    3. Bestuursleden en andere leidinggevenden van een vereniging kunnen, in geval van opzet, uitsluitend, dan wel mede verantwoordelijk worden gesteld voor strafbare handelingen van de vereniging of haar leden en op grond daarvan worden gestraft.
    4. Indien een speler die een strafbare handeling begaat, deel uitmaakt van een team of groep, kunnen ook tuchtmaatregelen aan dat team of die groep worden opgelegd. 
    5. Oefenmeesters, verzorgers, leiders en begeleiders van personen kunnen uitsluitend, dan wel mede verantwoordelijk worden gesteld voor strafbare handelingen van de personen met of ten behoeve van wie zij als zodanig werkzaam zijn.
    6. Personen als bedoeld in artikel III.1.2b en III.1.2c kunnen uitsluitend, dan wel mede verantwoordelijke worden gesteld voor de door hen individueel begane strafbare handelingen als bedoeld in Art.III.2.
    7. Tot strafbaarheid is opzet, schuld, nalatigheid of onzorgvuldigheid vereist.
  4. Tuchtmaatregelen
    1. Als tuchtmaatregel kunnen worden opgelegd:
      • waarschuwing;
      • berisping;
      • tuchtrechtelijk boetes;
      • tijdelijke of definitieve ontzegging van het recht tot deelname aan één of meerdere, al dan niet specifiek bepaalde wedstrijden;
      • tijdelijke of definitieve ontzegging van het recht tot het uitoefenen van één of meerdere functies binnen de bond;
      • schorsing;
      • royement;
      • het opleggen van strafpunten, respectievelijk het ontnemen van winstpunten;
      • het verbod om toeschouwers toe te laten voor een bepaalde wedstrijd, een bepaald aantal, wedstrijden, of voor een bepaalde periode.
    2.  
      1. Ter zake van één strafbare handeling kunnen meerdere tuchtmaatregelen worden opgelegd.
      2. Administratieve maatregelen/boetes staan een tuchtrechtelijke maatregel niet in de weg.
    3. Proeftijd
      1. Tuchtmaatregelen kunnen geheel of gedeeltelijk worden opgelegd. In het geval van een gedeeltelijke oplegging kan een proeftijd worden vastgesteld. De voorwaarden die worden gesteld, kunnen inhouden het verrichten of nalaten van bepaalde handelingen of gedragingen, alsook het treffen van maatregelen ter voorkoming van herhaling.
      2. Tijdens de proeftijd handelen in strijd met een bepaalde voorwaarde is een strafbare handeling.
      3. De beslissing of een gedeeltelijk opgelegde tuchtmaatregel wordt omgezet in een gehele tuchtmaatregel, berust bij de strafcommissie. Dit omzetten kan uitsluitend geschieden op grond van een later gepleegde strafbare handeling, daaronder begrepen handelingen in strijd met de voorwaarden gedurende de proeftijd van de gedeeltelijk opgelegde straf.
    4. Schorsing
      1. De voorzitter van de bond is bevoegd om in ernstige gevallen en indien het belang van de bond dit zeer wenselijk maakt, een lid of een natuurlijk persoon in afwachting van behandeling door de strafcommissie, te verbieden om bepaalde rechten of bevoegdheden uit te oefenen, functies te bekleden en/of te schorsen.
        Een dergelijke maatregel heeft kracht voor ten hoogste 60 dagen en kan voor het verstrijken van die termijn door de strafcommissie geheel of gedeeltelijk worden opgeheven of verlengd.
      2. Gedurende een schorsing is het de geschorste verboden de rechten en bevoegdheden, voortvloeiende uit het lidmaatschap van de bond, alsmede indien het een natuurlijk persoon is, de rechten en bevoegdheden voortvloeiende uit het lidmaatschap van de vereniging waartoe hij behoort, uit te oefenen, behoudens de rechten uit dit reglement.
      3. De verplichtingen uit dit (die) lidmaatschap(pen) blijven gedurende de schorsing onverkort voortduren, tenzij bij de uitspraak anders is bepaald.
  5. Tuchtrechtelijk instituut
    1. De beoordeling van, en de beslissing over alle strafbare handelingen geschiedt door de strafcommissie van de bond, behoudens in gevallen waarin daartoe in de statuten of een reglement van de bond anderen zijn aangewezen.
    2. Het beoordelen van, en beslissen over een tuchtzaak vindt plaats in een vergadering van de strafcommissie, waarbij meer dan de helft van de leden van de strafcommissie aanwezig is.
      De eventueel niet bij de zitting aanwezige leden van de strafcommissie dienen wel betrokken te worden bij de besluitvorming ter zake.
    3. Beroep
      1. Tegen alle beslissingen van de strafcommissie staat beroep open bij de commissie van beroep van de bond.
      2. Het beoordelen van, en beslissen over een uitspraak waartegen beroep is ingesteld, vindt plaats in een vergadering van de commissie van beroep, waarbij meer dan de helft van de leden van de commissie van beroep aanwezig is. De eventueel niet bij de zitting aanwezige leden van de commissie van beroep dienen wel betrokken te worden bij de besluitvorming ter zake.
  6. Aangifte en aanhangig maken van tuchtzaken
    1. Ieder die meent dat een strafbare handeling is gepleegd als bedoeld in dit reglement, kan daarvan aangifte doen bij de strafcommissie. Het correspondentieadres van de strafcommissie is het bondsbureau van de bond. De aangifte moet schriftelijk geschieden en dient zo nauwkeurig mogelijk te omschrijven welke strafbare handeling zou zijn gepleegd, door wie, waar en wanneer. Voorts dienen de namen en adressen van de aangever en eventuele getuigen te worden vermeld. De aangever ontvangt binnen één maand een bevestiging.
    2. De strafcommissie is verplicht elke aangifte in behandeling te nemen en onderzoek te doen naar de gestelde (vermoed) strafbare handeling. De leden van de bond, alsmede de natuurlijke personen als bedoeld in Art.III.1.2b en III.1.2c, zijn op eerste verzoek van de strafcommissie verplicht alle ter zake doende inlichtingen, stukken en gegevens waarover zij beschikken, onverwijld aan de strafcommissie te verschaffen, voor zover dit niet in strijd is met de wet. Daartoe behoort ook een opgave van eerdere straf- en tuchtmaatregelen die aan de aangeklaagde zijn opgelegd.
    3. Door of namens de strafcommissie wordt de aangeklaagde bij aangetekende brief in kennis gesteld van de aanklacht. Deze brief bevat ten minste:
      • een omschrijving van de strafbare handeling(en) waarvan hij/zij wordt beschuldigd;
      • een opgave van de tijd en plaats waarop deze zou(den) hebben plaatsgevonden;
      • opgave van de termijn waarbinnen verweer kan worden gevoerd. Deze termijn bedraagt ten minste 8 dagen na het verzenden van de mededeling en ten minste 5 dagen na de laatste dag waarop de stukken door hem/haar kunnen worden ingezien.
    4. De aangeklaagde kan zich laten bijstaan door een raadsman. De raadsman is bevoegd tot inzage der stukken en het indienen van een verweerschrift als bedoeld in artikel III.6.3.
  7. Behandeling
    Elke zaak kan door de strafcommissie op de stukken worden beoordeeld en beslist. De strafcommissie kan, als zij dit wenselijk acht, tot een mondelinge behandeling overgaan.Een mondelinge behandeling vindt ook plaats als de aangeklaagde of diens raadsmaan daarom, binnen de termijn van Art.III.6.3, verzoekt.
    1. Kennisgeving mondelinge behandeling
      1. Indien een zaak mondeling zal worden behandeld, bepaalt de strafcommissie datum, uur en plaats waarop en waar de behandeling zal plaatsvinden.
      2. De aangeklaagde ontvangt ten minste vijf dagen voor de dag van behandeling hiervan via een aangetekende brief bericht. Het bepaalde in Art.III.6.3 blijft onverminderd van kracht.
      3. Indien de aangeklaagde niet is verschenen, kan de strafcommissie besluiten de zitting te verdagen en de aangeklaagde opnieuw op te roepen. Zij is daartoe niet verplicht en kan op grond van de voorhanden zijnde informatie de zaak afdoen.
      4.  Indien de aangeklaagde een vereniging als bedoeld in artikel III.1.2a is, dient deze zich te laten vertegenwoordigen door een daartoe krachtens haar statuten bevoegd bestuurslid.
    2. De mondelinge behandeling is openbaar, tenzij de strafcommissie anders besluit.
      De strafcommissie kan tot dit besluit komen, als naar haar mening de belangen van de bond of van de aangeklaagde door een openbare behandeling teveel zouden kunnen worden geschaad.
    3. Procedure
      1. Als basis voor de mondelinge behandeling geldt de mededeling als bedoeld in Art.III.6.3. Deze kan voor of tijdens de behandeling worden gewijzigd, tenzij naar het oordeel van de strafcommissie de aangeklaagde hierdoor in zijn verdediging zou worden geschaad. De wijziging wordt schriftelijk aan de aangeklaagde verstrekt.
      2. De aangeklaagde wordt schriftelijk op de hoogte gebracht van de zakelijke inhoud van alle op de zaak betrekking hebbende stukken, voor zover hij/zij daarvan niet voor de behandeling heeft kunnen kennis nemen.
      3. De aangeklaagde kan stukken welke ter weerlegging dienen van de hem/haar verweten handeling(en), of anderszins voor de verdediging van belang kunnen zijn, voor of tijdens de behandeling aan de strafcommissie overleggen. Deze worden bij de andere op de zaak betrekking hebbende stukken gevoegd.
    4. Ondervraging
      1. De aangeklaagde wordt tijdens de mondelinge behandeling door de strafcommissie ondervraagd en in de gelegenheid gesteld verweer te voeren.
      2. De aangeklaagde, of diens raadsman, heeft het recht aanvullende vragen te stellen, voor zover deze voor de beoordeling van de aanklacht relevant zijn.
        De beoordeling daarvan is aan de voorzitter van de zitting.
    5. Getuigen
      1. Door of namens de strafcommissie worden de gemelde getuigen opgeroepen. Hieronder zijn mede begrepen de getuigen die door de aangeklaagde worden opgegeven.
        De opgeroepen getuigen zijn verplicht aan de oproep gehoor te geven.
      2. De strafcommissie kan besluiten om niet opgegeven getuigen alsnog tot de mondelinge behandeling toe te laten.
      3. Getuigen zijn verplicht hun verklaring naar waarheid af te leggen en, op verzoek van de strafcommissie, deze schriftelijk te bevestigen. 
        De voorzitter van de zitting wijst de getuigen vooraf op deze verplichting.
      4. Indien het een getuige redelijkerwijs onmogelijk is een mondelinge behandeling bij te wonen, kan hij van te voren door een lid van de strafcommissie worden gehoord. Van dit verhoor wordt een schriftelijke, zakelijke samenvatting gemaakt, welke door de getuige wordt ondertekend. De ondertekende verklaring wordt bij de stukken gevoegd.
      5. Als de mondelinge behandeling wordt afgesloten, wordt de aangeklaagde of diens raadsman nog de gelegenheid gegeven om tot het verweer dienende opmerkingen te maken.
      6. Indien de strafcommissie na de verkregen informatie tijdens de mondelinge behandeling nader onderzoek nodig acht, doet zij hiervan aan het eind van de mondelinge behandeling mededeling.
      7. Van het verhandelde bij een mondelinge behandeling wordt een zakelijke samenvatting gemaakt, welke door de leden van de strafcommissie wordt ondertekend.
    6. Meerdere aanklachten
      1. Indien meerdere aanklachten tegen één aangeklaagde zijn ingediend, kunnen deze gezamenlijk worden beoordeeld en kan één beslissing worden genomen.
      2. Indien meerdere personen zijn aangeklaagd ter zake van het gezamenlijk plegen van (een) strafbare handeling(en), daaronder begrepen het daarbij op strafbare wijze betrokken zijn, worden die zaken gezamenlijk behandeld.
  8. Beslissing
    1. De strafcommissie grondt haar beslissing uitsluitend op de verklaringen en stukken genoemd in dit reglement.
    2. De uitspraak volgt binnen veertien dagen na het sluiten van de behandeling, tenzij tijdens de mondelinge behandeling al is medegedeeld dat nader onderzoek nodig is.
      1. Indien de strafcommissie de aanklacht ongegrond vindt, dan wordt de aangeklaagde vrijgesproken.
      2. Indien de strafcommissie de aanklacht gegrond vindt, dan bepaalt zij welke tuchtmaatregel(en) aan de aangeklaagde wordt (worden) opgelegd. 
      3. De uitspraak bevat een korte aanduiding van de gronden en bewijsmiddelen waarop zij is gebaseerd en wordt per aangetekende brief aan de aangeklaagde bekendgemaakt. 
      4. De uitspraak wordt gepubliceerd in het bondsorgaan.
  9. Instellen van beroep
    1. Beroep
      1. Beroep tegen de uitspraak van de strafcommissie staat open bij de commissie van beroep. Zowel aanklager als aangeklaagde hebben recht van beroep. De kosten welke verbonden zijn aan het indienen van beroep bij de commissie van beroep worden jaarlijks door het bondsbestuur vastgesteld. Wanneer de aanklager van het beroep in het gelijk wordt gesteld wordt dit bedrag gerestitueerd.
      2. Het beroep wordt ingesteld door een schriftelijke mededeling aan de commissie van beroep. Het secretariaatsadres van de commissie van beroep is het bondsbureau. Het beroep moet worden ingesteld binnen 14 dagen na publicatie in het bondsorgaan van de uitspraak waartegen beroep wordt ingesteld.
      3. De mededeling dat beroep wordt ingesteld moet zijn vergezeld van een opgave van redenen waarom en op grond waarvan het beroep wordt ingesteld.
    2. Opschorting straf
      1. Door het tijdig instellen van beroep wordt de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf opgeschort.
      2. De voorzitter van de commissie van beroep kan echter bepalen dat van lid 2.1 van dit artikel wordt afgeweken.
      3. De voorzitter van de commissie van beroep kan tevens bepalen dat van de termijn voor het instellen van beroep wordt afgeweken.
    3. De behandeling van het beroep gebeurt door de commissie van beroep, waarbij het bepaalde in de artikelen III.7 en III.8 van overeenkomstige toepassing is. De commissie van beroep heeft de bevoegdheid een opgelegde straf te bekrachtigen of te verminderen, dan wel een door de strafcommissie genomen besluit te vernietigen en ter herziening terug te verwijzen naar de strafcommissie.
  10. Herziening
    1. Een persoon of vereniging aan wie een tuchtmaatregel is opgelegd waartegen geen beroep meer openstaat, kan gehele of gedeeltelijke herziening daarvan verzoeken, op grond van feiten of omstandigheden die bij de behandeling niet bekend waren of niet ter kennis van de strafcommissie respectievelijk de commissie van beroep waren gekomen.
    2. Verzoek tot herziening
      1. Het verzoek tot herziening wordt schriftelijk bij de commissie van beroep ingediend, onder overlegging van de betreffende beslissing en feiten en omstandigheden waarop het verzoek is gebaseerd.
      2. De voorzitter van de commissie van beroep beslist over het wel of niet in behandeling nemen van het verzoek.
      3. In bevestigend geval stelt hij de zaak ter hernieuwde behandeling in handen van de commissie van beroep.
    3. Het bepaalde in de artikelen III.7 en III.8 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat getuigen, als bedoeld in artikel III.7.5, slechts behoeven te worden gehoord indien de commissie van beroep dit wenselijk acht.
  11. Tenuitvoerlegging
    1. De strafcommissie bepaalt wie er belast is met de controle op de tenuitvoerlegging van de opgelegde tuchtmaatregel(en).
    2. Het niet uitvoeren van (een) tuchtmaatregel(en), of medewerking verlenen aan het niet uitvoeren van (een) tuchtmaatregel(en), is een strafbare handeling.
  12. Burgerlijke rechtspraak
    Tuchtmaatregelen op grond van dit reglement kunnen worden opgelegd naast eventuele strafopleggingen door de burgerlijke rechtspraak.
  13. Verjaring
    Krachtens dit reglement strafbare handelingen verjaren na verloop van 3 jaar. De verjaring wordt gestuit door iedere aanklacht binnen genoemde termijn.


| Top of page | LET OP | Inhoudsopgave
| homepage FNMB |